Jeannette en Matthias stijgen maandagavond klokslag zeven weer op van Schiphol. Een uurtje eerder vertrekt zwager Rudy daar richting Afrika, en zo heeft er vlak voor de vlucht nog even een vrolijke reünie plaats,  hoewel het heerlijke weekend nog maar nauwelijks voorbij is.

Met een hoofd en hart vol fijne herinneringen aan het weerzien met familie en vrienden, aan een fantastische vispartij met Gert-Jan, aan een weemoedig uitstapje naar de basisschool, kortom: aan een rondreisje door ons vroegere bestaan in een compleet andere wereld, cirkelen we even na half negen boven een besneeuwd Salzburg.

Harold, Maria en Rachel staan al te wachten en even later sukkelt onze ouwe auto urenlang door de sneeuw. Een groot deel van de rit kruipen we achter twee sneeuwschuivers aan, die gebroederlijk naast elkaar de weg voor ons vrijmaken. Pas na middernacht zijn we eindelijk terug in Zmuln. Het is maar goed dat de kinderen toestemming hebben om morgen wat later op school te komen.

De volgende middag rijden we naar nieuwe Nederlanders in Karinthië. Ze wonen hier nog maar een week en doen enkele mooie meubels en andere spullen weg uit het hotel dat zij gekocht hebben. Wij zijn er blij mee! Zelfs de piano waarvan we al zo lang alleen maar kunnen dromen, komt er nu waarschijnlijk in onze Aufenthaltsraum!

We naderen Freudenhof als Maria vanaf de achterbank roept: ‘Een ree! Daar ligt een dood ree! Rijd eens iets achteruit!’
‘Niet achteruit rijden!’ commandeert Rachel. ‘Ik vind het zielig!’
Zielig is het, maar we rijden toch achteruit en ja, daar ligt helaas het slachtoffer tussen de bomen. Thuis seinen we de jager in. Maria en Matthias lopen terug naar de plek om aan te wijzen waar het ree ligt.
‘Het zieligste wat ik ooit gezien heb’, zegt Matthias verslagen. Het arme dier is nog jong en onbeschadigd. Een ziekte?
Zodra de auto met het reeën-lijk wegrijdt en Maria en Matthias de eerste stappen op weg naar huis zetten, klinkt er duidelijk een klagelijk geluid door de schemering. Niet ver bij hen vandaan blaft treurig een ree.