Van Boris-uitlaten is al lang geen sprake meer. Boris laat óns uit.
Dus als het bakbeest op deze warme zomermiddag links wil, dan gáát Harold links.
Merkwaardig is dat trouwens wel: normaal lopen hij en de beide huisdieren op dit paadje altijd rechtdoor. Wat hééft die hond vandaag toch?
Terwijl Tobias rustig rondsnuffelt, koerst Boris (,,200 kilo goeiigheid”, aldus een van onze gasten) dwars door het bos een steile berg op. Bijna bovenaan begint hij als een dolle om iets heen te dansen.
Dankzij z’n topconditie is Harold het dier uiteraard in een mum van tijd achteraan geklauterd. En dan ontdekt hij tot zijn verbazing de oorzaak van Boris’ enthousiasme: vastgebonden aan een omgevallen boom zit hier een kleine hond.

Harold krabt zich eens achter het oor en kijkt om zich heen. Waar is het baasje gebleven? Hakt die een eindje verderop hout? Is-ie ergens aan het jagen?
Genoeg stof tot nadenken voor de terugweg…

Het thuisfront is tamelijk ontzet. Een hond aan een boom gebonden? Dat kan niet waar zijn!
Nee, hoe langer we erover peinzen, hoe onwaarschijnlijker het lijkt. Zoiets vreselijks is niet mogelijk in het stille sprookjesbos achter ons eigen huis. Natúúrlijk is er gewoon een houtvester in de buurt, die zijn beestje daar even heeft veiliggesteld. Of een boswachter. Of een jager. Of een mevrouw, die moest plassen achter een struik.

Toch gaan Jeannette en Rachel een uur later op onderzoek uit. Bij de plek die Harold omschreven heeft, wordt Boris inderdaad onrustig, maar een hondje vinden ze niet. Blijkbaar is het opgehaald. Gelukkig maar!
Aan het eind van die middag loopt Harold voor de zekerheid nog even het bos in. En daar, hoog boven de plaats waar zijn vrouw en dochter vanmiddag zochten, zit nog altijd de kleine gevangene aan de boom.

Met logees en al trekken de Wilbrinks vervolgens in optocht naar de plek des onheils. Een bakje water en een bakje brokken gaan mee. Wat is dit naar, allemaal!

De kleine jachtterriër lijkt niet jong meer te zijn. Wel uitgehongerd en enorm dorstig. Nadat het dier heeft gegeten en gedronken, peutert Maria de riem los en dan nemen we de vondeling mee naar huis.
Behoorlijk ondersteboven onderzoeken we het slachtoffertje, dat bepaald niet schuw is, maar juist heel vriendelijk. Achter haar ene oor zit een bult en in haar hals zien we wondjes van de leren lijn, waaraan overigens een stuk gewei is vastgeknoopt. Verder ziet ze er prima uit. Ze kijkt ons trouwhartig aan, blijkt braaf te kunnen zitten, pootjes te geven en het heerlijk te vinden om op schoot te liggen. Mishandeld of verwaarloosd door haar baas kan ze dus niet zijn, concluderen wij. Waarom bindt diezelfde baas haar dan wel aan een boom?
Ongeloof verandert langzamerhand in verontwaardiging, verontwaardiging in woede, woede in verdriet. Heeft iemand haar gestolen en vervolgens gedumpt? Is haar eigen baasje gestorven en wilden de nabestaanden van haar af?

In beide oren staat een code. Jeannette belt onze Tierärztin en geeft alle informatie door. Frau K. belooft op onderzoek uit te gaan en morgenmiddag kunnen we langskomen.
Die nacht slaapt de vondeling heerlijk in een mandje naast het grote bed in de Freudenhütte (nadat ze de Hollandse drop van Harold z’n nachtkastje heeft opgegeten). Haar gastgezin ligt echter nog lang wakker en vraagt zich starend naar het plafond af hoe iemand ooit zo’n lief wezentje in het donkere bos kan achterlaten, om het daar een langzame hongerdood te laten sterven.

Dorst!